Een man huurt een woning Utrecht. Omdat de keuken in de woning verouderd was, heeft de verhuurder besloten om de keuken te laten vervangen. Daarvoor heeft hij een aannemer ingeschakeld die op zijn beurt een onderaannemer de opdracht heeft gegeven de keuken te slopen.
“Vrees voor gezondheidsschade.”
Op 9 oktober 2019 is de onderaannemer gestart met het slopen van de keuken waarbij twee platen in het zicht kwamen waarvan later is gebleken dat ze asbest bevatten. Tijdens de sloop zijn de platen beschadigd en is asbest vrijgekomen. De verhuurder heeft de woning tijdelijk moeten verlaten en ontruimen om de verhuurder de gelegenheid te geven de woning schoon te laten maken door een professioneel schoonmaakbedrijf.
De huurder stelt de verhuurder, de aannemer én de onderaannemer aansprakelijk voor de (gevolg)schade die hij heeft geleden door het vrijkomen van de asbest.
- Hij vordert immateriële schadevergoeding voor de vrees van gezondheidsschade (€ 4.500,00)
- Materiële schadevergoeding voor gemiste inkomsten van de een tweede eiser over een periode van 4 maanden (€ 9.600,00).
De verhuurder, aannemer en onderaannemer betwisten dat zij aansprakelijk zijn voor deze schade en voeren aan dat zij voldoende maatregelen hebben getroffen om het vrijkomen van asbest te voorkomen. Ook betwisten zij het bedrag van de schade die de verhuurder stelt geleden te hebben.
De beoordeling van de aansprakelijkheid ten aanzien van de verhuurder:
De huurder stelt verhuurder op grond van artikel 7:208 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aansprakelijk voor de door hem geleden schade. Hiervoor is nodig dat er sprake is van een gebrek in de zin van artikel 7:204 BW. Het gebrek zou volgens de huurder gelegen zijn in:
- de aanwezigheid van asbesthoudende platen in de woning en
- het vrijkomen van asbest bij het slopen van de keuken.
De aanwezigheid van asbest?
Eerst moet worden vastgesteld of enkel de aanwezigheid van asbest in de woning een gebrek oplevert.
Een gebrek is een staat of eigenschap van de zaak, waardoor de zaak aan de huurder niet het genot kan verschaffen dat een huurder bij het aangaan van de overeenkomst mag verwachten van een goed onderhouden zaak.
Artikel 7:204 lid 2 BW
De huurder mag bij het aangaan van de huurovereenkomst verwachten dat het gehuurde geschikt is voor normaal gebruik. In dit geval is niet gebleken dat de enkele aanwezigheid van de asbesthoudende platen het normaal gebruik van de keuken heeft aangetast. De platen zaten achter een tegelwand die niet zomaar beschadigd raakt bij normaal gebruik van de keuken. In tegenstelling tot wat huurder stelt, is het niet voor de hand liggend dat een huurder in een tegelwand gaten boort en hoeft een verhuurder daar ook niet zomaar rekening mee te houden.
Onvoldoende aannemelijk is dan ook geworden dat [eisers] door de enkele aanwezigheid van de platen niet het gebruikelijke genot van de keuken heeft gehad. De enkele aanwezigheid van de platen in de woning kan daarom niet als een gebrek worden aangemerkt.
Het vrijkomen van asbest
Tussen de huurder en de verhuurder staat niet ter discussie dat het vrijkomen van asbest bij het slopen van de keuken een gebrek is. De vraag is of de verhuurder als gevolg daarvan de ontstane schade van de eisers moet vergoeden. Omdat het gebrek na het aangaan van de huurovereenkomst is ontstaan, is de verhuurder op grond van artikel 7:208 BW verplicht de door dit gebrek veroorzaakte schade te vergoeden wanneer het gebrek aan haar is toe te rekenen. Dis het vrijkomen van asbest aan de verhuurder toe te rekenen?
Ten aanzien van de verhuurder
Volgens de eisers is het gebrek aan de verhuurder toe te rekenen omdat hij, voor de start van de werkzaamheden, onvoldoende veiligheidsmaatregelen heeft genomen zoals het (laten) uitvoeren van een asbestinventarisatie. Daardoor heeft zij haar (zorg)verplichtingen tegenover de eisers geschonden. De verhuurder betwist dat.
Tijdens de mondelinge behandeling is vastgesteld dat bij een visuele inspectie de asbesthoudende platen niet zouden zijn gesignaleerd. Een visuele inspectie had het vrijkomen van asbest dus niet kunnen voorkomen. Als de eiser bedoelt dat er voor de sloop van de oude keuken ook een destructief onderzoek had moeten plaatsvinden dan heeft hij dat onvoldoende onderbouwd.
Het is niet bepaald hoe een dergelijk onderzoek dan precies had moeten worden uitgevoerd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de aannemer toegelicht dat zij zich bewust is van de risico’s van asbest en een eigen asbestbeleid opvolgt. De eisers hebben onvoldoende inzichtelijk gemaakt welke maatregelen de aannemer in dit geval had moeten nemen om het vrijkomen van asbest te voorkomen. Het vrijkomen van asbest is niet aan de aannemer te wijten.
Ten aanzien van de aannemer
Naar het oordeel van de kantonrechter is geen sprake van onrechtmatig handelen door de aannemer. De eisers hebben niet concreet gemaakt waarom het op de weg van de aannemer lag om een asbestinventarisatie uit te voeren. Bovendien had een visuele inspectie er niet toe geleid dat de asbest was geconstateerd en is ook niet gebleken dat een destructieve inspectie nodig was. De aannemer kan dan ook niet aansprakelijk worden gehouden voor het vrijkomen van asbest.
Ten aanzien van de onderaannemer
Voor beoordeling van de vraag of de onderaannemer wel of niet onrechtmatig heeft gehandeld, is van belang of hij heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in een vergelijkbare situatie te werk zou zijn gegaan. Dat is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de onderaannemer wel onrechtmatig gehandeld door niet op tijd met de (sloop)werkzaamheden in de keuken te stoppen. Daarbij is het volgende van belang:
- Tijdens de mondelinge behandeling heeft de onderaannemer verklaard dat zij asbesttrainingen geeft aan haar werknemers. Haar werknemers kunnen dus, zo mag worden aangenomen, asbesthoudend materiaal herkennen.
In dit geval mocht daarom worden verwacht dat de werknemers van de onderaannemer de asbest c.q. de asbesthoudende platen meteen hadden herkend en dat zij ogenblikkelijk met de sloopwerkzaamheden waren gestopt om (verdere) verspreiding van asbest tegen te gaan. Dit is niet gebeurd. - Op de asbesthoudende platen waren rechtstreeks tegels aangebracht die de onderaannemer heeft verwijderd. Uit de overgelegde foto’s blijkt dat alle tegels van de platen zijn verdwenen. Dit betekent dat de onderaannemer met haar werkzaamheden is doorgegaan terwijl de platen al voldoende zichtbaar waren en zij dus had kunnen zien dat de platen asbesthoudend waren.
- In elk geval had de onderaannemer deskundig op haar vakgebied, kunnen zien dat de platen mogelijk asbest zouden bevatten en ook in dat geval had zij haar werkzaamheden meteen moeten staken.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de onderaannemer aangevoerd dat alle tegels op de platen tegelijkertijd loskwamen en dat uit de foto’s daarom niet kan worden afgeleid dat zij met haar werkzaamheden is doorgegaan toen de platen al zichtbaar waren. Dit heeft zij echter niet onderbouwd en dit acht de kantonrechter ook niet meteen aannemelijk. Hierbij komt dat de onderaannemer, na het verwijderen van alle tegels, het puin heeft opgeruimd en verplaatst naar buiten de woning, terwijl zij naar eigen zeggen op dat moment al contact had opgenomen met de aannemer over de mogelijke aanwezigheid van asbest in de keuken.
Op het moment dat de onderaannemer (mogelijk) asbest signaleert, ligt het op haar weg om te voorkomen dat asbest vrijkomt of zich verspreidt en had zij het puin niet moeten opruimen en verplaatsen. Door dit laatste wel te doen (dit is door de onderaannemer niet betwist) heeft asbest zich door de woning kunnen verspreiden. Dit verklaart ook waarom, zo staat vast, de hele woning schoon gemaakt moest worden en ook meubelstukken uit de woning afgevoerd moesten worden.
De onderaannemer is onvoldoende vakbekwaam te werk gegaan en heeft daardoor tegenover de eisers onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig gehandeld. Dit betekent dat de onderaannemer de door de eisers geleden schade moeten vergoeden.
Het bedrag van de te vergoeden schade
Zijn de verhuurder en de aannemer op grond van artikel 6: 171 BW aansprakelijk?
Omdat is geconcludeerd dat de onderaannemer tegenover de eisers onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de door geleden schade, moet vervolgens de vraag worden beantwoord of de verhuurder en de aannemer langs de weg van artikel 6: 171 BW (aansprakelijkheid voor niet ondergeschikten) eveneens voor die schade aansprakelijk zijn?
Op grond van dit artikel kan een opdrachtgever aansprakelijk zijn voor fouten van een opdrachtnemer bij de uitvoering van werkzaamheden die de opdrachtnemer verricht ter uitoefening van het bedrijf van de opdrachtgever. Beoordeeld moet daarom worden of de sloopwerkzaamheden van de onderaannemer zijn verricht ter uitvoering van het bedrijf van de opdrachtgever, in dit geval dus de aannemer, voor wie op haar beurt de verhuurder de opdrachtgever is.
Ten aanzien van de aannemer:
De sloopwerkzaamheden die de onderaannemer heeft uitgevoerd zijn in de opvatting van de kantonrechter werkzaamheden die zijn verricht ter uitoefening van het bedrijf van de aannemer. Beide bedrijven voeren aannemingswerkzaamheden uit. Dit wordt door de aannemer ook niet betwist. De aannemingswerkzaamheden van de aannemer en de onderaannemer liggen niet zo ver uit elkaar dat een buitenstaander dit onderscheid zelfstandig zou maken. De aannemer had de sloopwerkzaamheden op zich zelf genomen ook zelf kunnen uitvoeren. De aannemer is daarom als opdrachtgever van de onderaannemer aansprakelijk voor de door de onderaannemer begane fout.
Ten aanzien van de verhuurder:
Volgens de eisers zijn de door de onderaannemer verrichte sloopwerkzaamheden onderdeel van de bedrijfsvoering van de verhuurder vanwege het eigen asbestbeleid dat de verhuurder kent. De eisers stellen dat de verhuurder in haar asbestbeleid vermeldt dat zij als gebouweigenaar opdrachtgever van derden is. Door dit beleid mag er volgens de eisers vanuit worden gegaan dat de door de verhuurder ingeschakelde partijen asbest kunnen herkennen en daarmee juist omgaan en dat de verhuurder zich het belang daarvan aantrekt. Dit asbestbeleid leidt tot een vereenzelviging van de verhuurder met de aannemingswerkzaamheden van de aannemer en onderaannemer aldus de eisers.
De verhuurder verhuurt woningen. Het feit dat de verhuurder opdrachten geeft aan derden betekent niet dat het uitvoeren van bouw- en sloopwerkzaamheden tot de uitoefening van het bedrijf van de verhuurder behoort. Het asbestbeleid van de verhuurder, waarin deze tot uiting brengt het risico van asbest te onderkennen en als verhuurder de nodige voorzichtigheid in acht te nemen als het gaat om de mogelijke aanwezigheid van asbest in haar woningen, maakt niet dat de verhuurder op grond van artikel 6: 171 BW verantwoordelijkheid draagt voor eventuele fouten van aannemers en onderaannemers. Die hebben een zelfstandige taak gebaseerd op hun eigen deskundigheid. De werkzaamheden van de aannemer en de onderaannemer zijn niet verricht ter uitoefening van het bedrijf van de verhuurder. De verhuurder is op deze grond daarom niet aansprakelijk voor de fouten van de aannemer en onderaannemer. De vordering voor zover ingesteld tegen de verhuurder zal daarom worden afgewezen.
Hebben de eisers schade geleden en zo ja tot welk bedrag?
Immateriële schade: vrees voor gezondheidsschade.
Op grond van artikel 6: 106 onder b BW kan een benadeelde recht hebben op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien hij of zij:
- letsel heeft opgelopen;
- in zijn of haar eer of goede naam is geschaad
- op andere wijze in zijn of haar persoon is aangetast.
De huurder doet een beroep op de laatste categorie. Hij stelt dat de vrees om later mogelijk ziek te worden door de blootstelling aan asbest een aantasting is van zijn persoon. Hij vordert een vergoeding van € 1.500,00 per persoon.
Wat vindt de kantonrechter hiervan?
Van een aantasting in de persoon is in ieder geval sprake wanneer de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Het is niet gebleken dat de huurder geestelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van de blootstelling aan asbest. De door huurder overgelegde journaalregels van de huisarts zijn niet voldoende om dat aan te nemen. Daarmee wordt niet bedoeld dat de gevolgen van de gebeurtenissen en de angstgevoelens die daarmee gepaard kunnen gaan zijn te onderschatten. Echter, in juridische zin, ligt de lat voor immateriële schadevergoeding erg hoog.
Wanneer er geen sprake is van geestelijk letsel, dan kunnen de ernst van de normschending en de ernstige gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat er sprake is van een aantasting in de persoon. In de eerste plaats zal degene die zich hierop beroept dit met concrete gegevens moeten onderbouwen. In het geval dat de nadelige gevolgen van de normschending zo voor de hand liggen, kan aantasting in de persoon ook worden aangenomen. De eisers hebben de aantasting in de persoon niet met gegevens onderbouwd. Daarom moet beoordeeld worden of de ernst van de normschending met zich meebrengt dat de nadelige gevolgen zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De norm die de onderaannemer heeft geschonden bestaat eruit dat hij niet is gestopt met de sloopwerkzaamheden op het moment dat zij de asbesthoudende platen had kunnen en moeten herkennen en dat zij daarna het puin nog heeft opgeruimd waardoor asbest zich in de woning heeft kunnen verspreiden. Door dit onrechtmatig handelen van is de huurder blootgesteld aan asbest omdat hij in ieder geval enige tijd in de woning is geweest. Het is bekend dat blootstelling aan asbest op de langere termijn tot ziekteverschijnselen kan leiden.
Daarmee staat de normschending en de ernst daarvan vast. De voor de huurder nadelige gevolgen hiervan, namelijk de vrees om later misschien ziek te worden, liggen daarbij ook voor de hand. Het is aannemelijk en ook begrijpelijk dat de huurder die vrees heeft, omdat bekend is dat blootstelling aan asbest risico’s met zich meebrengt. Er is dus sprake van een aantasting van de persoon zoals bedoeld in artikel 6: 106 onder b BW op grond waarvan immateriële schadevergoeding toewijsbaar is. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat gedaagden geen zichtbare aandacht hebben getoond voor de emotionele aspecten die deze zaak voor de huurder heeft. De kantonrechter stelt de immateriële schadevergoeding vast op € 750,00 per persoon.
Materiële schade: gederfde inkomsten.
Verder vordert de huurder een vergoeding van € 9.600,00 voor gederfde inkomsten van de verhuurder. Eiser B is steigerbouwer en werkt op ZZP-basis. In de periode van 10 oktober 2019 tot en met 3 februari 2020 heeft hij geen werkzaamheden kunnen verrichten. Volgens de huurder is eiser B ziek geworden door alle stress die het vrijkomen van asbest bij hem en zijn gezinsleden heeft veroorzaakt en ook door het moeten ontruimen van de woning en het daarna weer inrichten ervan. Hij heeft veel moeten regelen om de woning weer gereed te maken voor bewoning en ook daardoor was hij feitelijk niet beschikbaar voor zijn werk als steigerbouwer.
Hoewel de eisers niet hebben uitgewerkt dat de ziekte van eiser B het gevolg is geweest van de genoemde stressfactoren (er zijn geen medische stukken overgelegd) is het voldoende aannemelijk geworden dat alle tijd en inspanningen die nodig zijn geweest om de woning weer bewoonbaar te maken ten koste zijn gegaan van zijn mogelijkheden om als zzp’er inkomsten te verdienen. Ook is het aannemelijk dat de gebeurtenissen bij de eisers voor stress hebben gezorgd en dat het dan niet meteen mogelijk is weer steigerwerkzaamheden te gaan verrichten.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de eiser toegelicht dat hij veel tijd heeft moeten besteden aan het weer bewoonbaar maken van de woning. Ook de huurder heeft schade geleden omdat eiser B in elk geval een tijd lang niet heeft kunnen werken. Op grond van artikel 6:97 BW mag de kantonrechter de schade schatten, zoals de eisers hebben betoogd, en de kantonrechter zal dit ook doen.
De schade wordt vastgesteld op zes weken gederfde inkomsten. Vast staat dat eiser B gemiddeld € 30,00 (inclusief btw) per uur declareert. Dit komt voor zes weken neer op een bedrag van € 7.200,00 (inclusief btw) bij een werkweek van 40 uur.
Buitengerechtelijke incassokosten
De eiser maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat deze buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht. Het toe te wijzen bedrag wordt vastgesteld op € 785,02.
Proceskosten
Ten aanzien van de verhuurder is de huurder de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten aan de kant van de verhuurder worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden deze proceskosten vastgesteld op€ 746,00
Ten aanzien van aannemer en onderaanemer zijn zij de partijen die ongelijk hebben gekregen. Zij zullen daarom in de proceskosten aan de kant van verhuurder worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden deze proceskosten vastgesteld op:
- dagvaarding € 136,67
- griffierecht € 507,00
- salaris gemachtigde € 746 00
- Totaal € 1.389,67
Hoofdelijkheid
De huurder vordert hoofdelijke veroordeling van gedaagden. Hoofdelijk wil zeggen dat elk van de gedaagden – de aannemer én onderaannemer – voor de betaling verantwoordelijk is. Als de één betaalt dan hoeft de ander dat niet meer te doen. Omdat de aannemer en onderaannemer ieder een verplichting hebben tot vergoeding van dezelfde schade, zijn zij op grond van artikel 6: 102 lid 1 BW hoofdelijk verbonden. De gevorderde hoofdelijke veroordeling is dus toewijsbaar.
Het oorspronkelijke bericht vindt u hier.
Lichamelijk, geestelijk en materieel letsel kan verstrekkende en levenslange gevolgen hebben voor onze cliënten. Bel 0800 44 55 000 als u slachtoffer bent van letselschade veroorzaakt door anderen.
Hijink Advocaten is 100% gespecialiseerd in letselschade en wij werken met een compleet team van specialisten en advocaten om uw belangen te behartigen. Schakel bij letselschade altijd uw eigen specialist in want wij werken alleen in uw belang!
Ons eerste telefonisch advies verplicht u tot helemaal niets en is volledig gratis.